
Jurisprudentie
AI0201
Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300384/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300384/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 maart 2001 heeft appellant afwijzend beslist op het verzoek van IJmond TV C.V. (hierna: IJmond TV) om aan de naamloze vennootschap N.V. Casema (hierna: Casema) de bindende aanwijzing te geven om de doorgifte van het programma van IJmond TV naar de aangeslotenen op het omroepnetwerk van Casema in Beverwijk, Castricum, Heemskerk en Uitgeest na 1 december 2000 onder de huidige voorwaarden of andere vergelijkbare voorwaarden voort te zetten.
Uitspraak
200300384/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Commissariaat voor de Media,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 5 december 2002 in het geding tussen:
de commanditaire vennootschap “IJmond TV C.V.”, gevestigd te
Velsen-Noord
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2001 heeft appellant afwijzend beslist op het verzoek van IJmond TV C.V. (hierna: IJmond TV) om aan de naamloze vennootschap N.V. Casema (hierna: Casema) de bindende aanwijzing te geven om de doorgifte van het programma van IJmond TV naar de aangeslotenen op het omroepnetwerk van Casema in Beverwijk, Castricum, Heemskerk en Uitgeest na 1 december 2000 onder de huidige voorwaarden of andere vergelijkbare voorwaarden voort te zetten.
Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft appellant het daartegen door
IJmond TV gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2002, verzonden op 19 december 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door
IJmond TV ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft IJmond TV van antwoord gediend.
Bij brief van 28 februari 2003 heeft Casema, die op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord Casema, vertegenwoordigd door mr. J.J. Allen, advocaat te Den Haag.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 134, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken III tot en met VI, met uitzondering van de artikelen 18 tot en met 24, 31 tot en met 38, en 40 tot en met 41, 41b en 41c.
Ingevolge artikel 82k, eerste lid, van de Mediawet (opgenomen in hoofdstuk VI van deze wet) stelt de gemeenteraad in gemeenten waar een omroepnetwerk aanwezig is een programmaraad in die de aanbieder van het omroepnetwerk adviseert welke programma’s voor algemene omroep hij krachtens artikel 82i ten minste uitzendt naar alle aangeslotenen op het omroepnetwerk.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een aanbieder van een omroepnetwerk slechts om zwaarwichtige redenen afwijken van het advies, bedoeld in het eerste lid.
2.2. Appellant heeft bij de beslissing op bezwaar zijn afwijzing van het verzoek om bestuurlijke handhaving van het bepaalde in de artikelen 82i en 82k van de Mediawet gehandhaafd. Daarbij heeft appellant - onder meer - overwogen dat hij ten aanzien van de beoordeling van de programmaraad om het programma van IJmond TV niet in het geadviseerde basispakket op te nemen, het standpunt handhaaft dat het aan de programmaraden zelf is om tot een dergelijk oordeel te komen. Voorts heeft appellant daarbij overwogen dat hij toetst of de programmaraden de pluriformiteitseis, als opgenomen in artikel 82i, eerste lid, van de Mediawet, in acht hebben genomen; de programmaraad is naar het oordeel van appellant in onderhavig geval in zijn advisering over het wettelijk minimumpakket uitgegaan van een voldoende pluriforme samenstelling.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de vraag voorligt of de bevoegdheid van appellant tot bestuursrechtelijke handhaving op grond van het bepaalde in artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, zo ver strekt dat dat ook zou kunnen resulteren in het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 135, eerste lid, van de Mediawet aan de netwerkaanbieder in gevallen waarin de netwerkaanbieder handelt overeenkomstig het advies. Deze vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord, waarbij zij heeft overwogen dat de handhavingsbevoegdheid van appellant blijkens de redactie van artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet is beperkt tot de norm dat de aanbieder van omroepnetwerken uitsluitend wegens zwaarwichtige redenen mag afwijken van het advies van de programmaraad inzake het minimumpakket. In dit geval wordt in de beslissing van Casema om IJmond TV niet in het minimumpakket op te nemen echter het advies van de programmaraad gevolgd, aldus de rechtbank, zodat in dit geval voor appellant niets viel te handhaven. Zij heeft in een passage in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de totstandkoming van artikel 82k van de Mediawet (EK, 1996-1997, 24 808, nr. 227b, p. 5) steun voor dit oordeel gezien. De rechtbank heeft in de door appellant in de beslissing op bezwaar gehanteerde toepassing van artikel 134 van de Mediawet in samenhang met de artikelen 82i en 82k van de Mediawet, aanleiding gezien die beslissing vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb te vernietigen. Aangezien appellant naar het oordeel van de rechtbank bij de beslissing op bezwaar terecht, zij het op onjuiste gronden, zijn standpunt heeft gehandhaafd dat het verzoek om handhaving diende te worden afgewezen, heeft de rechtbank voorts aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.4. Appellant bestrijdt dit oordeel van de rechtbank met succes.
De Afdeling stelt in dit verband voorop dat, waar appellant het verzoek van IJmond TV om handhaving heeft afgewezen, niet primair de vraag voorligt of uiteindelijk op grond van artikel 135, eerste lid, van de Mediawet een boete kon worden opgelegd, maar de vraag of er een bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving bestond.
Ingevolge het bepaalde in artikel 134, eerste lid, van de Mediawet is appellant onder meer belast met de bestuurlijke handhaving van Hoofdstuk VI van de Mediawet, in welk hoofdstuk artikel 82k van die wet is opgenomen. De Afdeling stelt vast dat dit artikel derhalve op grond van artikel 134, eerste lid, van de Mediawet valt binnen de omvang van de handhavingsbevoegdheid van appellant. Voorts staat vast dat IJmond TV appellant heeft verzocht om een bindende aanwijzing te geven om de doorgifte van haar programma te gelasten, welk verzoek appellant, gezien het geldende wettelijk kader, heeft kunnen opvatten als een verzoek om handhaving van artikel 82k van de Mediawet.
Gegeven het vorenstaande kan naar het oordeel van de Afdeling aan appellant niet de bevoegdheid worden ontzegd te beoordelen of al dan niet sprake is van een overtreding van artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, zowel in het geval een aanbieder van een omroepnetwerk is afgeweken van een advies van de programmaraad als in het geval een aanbieder van een omroepnetwerk conform het advies van de programmaraad heeft gehandeld. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Voorts valt niet in te zien dat de door de rechtbank geciteerde passage uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij de totstandkoming van artikel 82k van de Mediawet steun biedt voor een ander oordeel. Uit die passage valt naar het oordeel van de Afdeling niet af te leiden dat louter in gevallen waarin door de aanbieder van een omroepnetwerk wordt afgeweken van het programmaraadadvies, appellant bevoegd is te beoordelen of al dan niet sprake is van een overtreding van artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet.
De Afdeling komt tot de slotsom dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid op de gronden als genoemd in de beslissing op bezwaar tot zijn beslissing heeft kunnen komen om het verzoek van IJmond TV af te wijzen, mede gelet op het beleid dat appellant voerde, zoals thans vastgesteld in zijn beleidsregels met betrekking tot de handhaving van artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet van 9 oktober 2001 (Staatscourant 2001, nr. 213). Voorts is, anders dan IJmond TV in beroep heeft betoogd, geen sprake van een besluit van appellant dat berust op een onderzoek naar feiten en omstandigheden door een adviseur in de zin van artikel 3:9 van de Awb. Daarbij komt dat IJmond TV geen concrete gegevens heeft aangedragen die appellant ertoe hadden moeten brengen een onderzoek in te stellen naar de samenstelling van de programmaraad.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep van IJmond TV alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 5 december 2002, registratienr. Awb 01-1440;
III. verklaart het door IJmond TV C.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
45-391.